Natuur - les 14 en les 15
Wat is waar?
- Lucht zit altijd in potjes, flesjes en balonnen.
- Lucht is overal.
- Lucht is alleen buiten.
Als je een zuignap tegen een raam duwt blijft hij hangen.
Hoe komt dat?
- Onder de zuignap zit geen lucht.
De lucht in de kamer duwt de zuignap tegen de muur. - Aan een zuignap zit een soort lijm, daardoor blijft hij plakken.
- Tussen de zuignap en het raam zit lucht. Deze lucht trekt de zuignap naar zich toe.
Denk aan het proefje waarbij we een bierflesje met een ballon in een bak heet water zetten.
Wat heb je nu geleerd?
- Hete lucht gaat omhoog.
- Hete lucht wordt groter.
- Hete lucht wordt groter en gaat omhoog.
Wat is zwaarder?
- Een grote ballon.
- Een kleine ballon.
Dompel een jampotje zonder deksel op de kop in een teiltje met water.
Hou het potje nu een beetje schuin.
Wat gebeurt er?
- De lucht blijft in het potje zitten. Er stroomt geen water bij.
- De lucht stroomt uit het potje. In plaats daarvan stroomt lucht naar binnen.
Waarom moeten de vleugels in evenwicht aan het vliegtuig zitten?
- Anders stort het vliegtuig neer.
- Anders kan het vliegtuig niet opstijgen.
- Anders gaat het vliegtuig schommelen.
Is een vleugel bol aan de onderkant of aan de bovenkant?
- De bovenkant is bol.
De onderkant is plat. - De bovenkant is plat.
De onderkant is bol.
Als de linkervleugel van een vliegtuig korter is. dan draait het vliegtuig naar ...
- links
- rechts
Wanneer kun je een vliegtuig beter besturen?
- Als hij langzaam vliegt.
- Als hij snel vliegt.
Hoeveel
propellers heeft een helikopter (meestal)?
- Eén
- Twee
- Vier