Natuur - Les 10 en 11
In vuur en vlam
1
Noem de drie dingen die je nodig hebt om vuur te maken.
2
Noem 3 brandstoffen
3
Noem drie dingen waarmee je kunt blussen.
4
Als je brand ziet, bel je de brandweer.
5
Vul het juiste woord in. Kies uit: grootste / kleinste
Je hebt twee kaarsen. Over elke kaars zet je een potje. De kaars waar het
potje overheen wordt gezet blijft het langst branden.
Zuinig met energie
1
Noem twee vormen van energie.
2
Noem twee energiebronnen die op kunnen raken.
3
Noem twee energiebronnen die niet op kunnen raken.
4
Vul het juiste woord in.
Je kunt energie te besparen door;
* je handen te wassen met
water in plaats van
water.
*
lampen te gebruiken in plaats van
lampen
*
te douchen
Kijk na.
OK