Let op!

 

De Romeinen gebruiken de volgende tekens (cijfers): I  (= 1), V  (= 5), X  (= 10), L  (= 50),
C  (= 100), D  (= 500), M  (= 1000).

De Romeinse tekens worden nog gebruikt om de eeuwen te noemen (de XV de eeuw), om de hoofdstukken van een boek te nummeren (hoofdstuk XII), om de opeenvolging  aan te geven van pausen, keizers, … (Paus Johannes XXIII), op de wijzerplaat van sommige uurwerken, … .

 

Hoe gebruiken we deze symbolen of cijfers?

1.      Twee of meer dezelfde op elkaar volgende cijfers worden opgeteld.
III = 1 + 1 + 1 = 3

2.      Een cijfer rechts van een groter wordt erbij geteld.
VII = 5 +1 +1 = 7

3.      Een cijfer links van een groter wordt er afgetrokken.
IV = 5 – 1 = 4

4.      Een cijfer tussen twee grotere wordt van het tweede grote afgetrokken.
XIV = 10 + (5 – 1) = 14

Om te onthouden.

  1. Je noteert nooit 4 dezelfde tekens na elkaar.
  2. Een I mag alleen voor een V en voor een X.
  3. Een X mag alleen voor een L en voor een C.
  4. Een C mag alleen voor een D en voor een M.