Woordvolgorde VRAAGWOORDEN
Meerkeuze-oefening
Klik de juiste vraagzin aan.
BIJ EEN VRAAG KOMT EERST HET VRAAGWOORD, DAN HET WERKWOORD (DE PERSOONSVORM) EN DAN DE PERSOON EN EVENTUEEL DE REST.
Ik wil weten waarom Pieter zo laat thuis is.
- Pieter, waarom jij zo laat?
- Waarom Pieter is zo laat thuis?
- Waarom is Pieter zo laat thuis?
- Is Pieter zo laat thuis waarom?
We willen weten hoe de docent heet.
- Hoe heet de docent?
- De docent heet hoe?
- Hoe de docent heet?
- Heet de docent hoe?
Jij vraagt aan je moeder wat jullie gaan eten vanavond.
- Wat wij gaan eten vanavond?
- Wat gaan wij eten vanavond?
- Vanavond wat eten wij?
- Wij eten vanavond wat?
Je wilt weten wanneer de school weer begint.
- Wanneer begint de school weer?
- Wanneer de school weer begint?
- De school begint weer wanneer?
- De school wanneer begint weer?
Ik wil weten waar jij de hele dag was.
- Waar jij was de hele dag?
- De hele dag jij was waar?
- Jij was de hele dag waar?
- Waar was jij de hele dag?
Je wilt weten waar in Amsterdam, hij woont.
- Waar woon je in Amsterdam?
- In Amsterdam waar woon je?
- Waar je woon in Amsterdam?
- Je woont in Amsterdam waar?
Je moeder wil weten waarom je steeds te laat bent.
- Waarom jij bent steeds te laat?
- Jij steeds te laat waarom?
- Waarom ben je steeds te laat?
- Waarom jij te laat steeds?
Lia wil weten hoe ze bij de bioscoop komt.
- Hoe ik kom bij de bioscoop?
- Hoe kom ik bij de bioscoop?
- Hoe kom bij de bioscoop ik?
- Hoe de bioscoop komt bij ik?
Ik wil weten wanneer je bij mij thuis komt.
- Wanneer jij komt bij mij thuis?
- Wanneer mij thuis jij komt?
- Wanneer komt mij thuis?
- Wanneer kom jij bij mij thuis?
Je vraagt wat Said doet voor werk.
- Wat jij doet voor werk?
- Wat doe jij voor werk?
- Jij wat doet voor werk?
- Doet jij wat voor werk?